Het kot

Op het dorpsplein van Schellebelle, aan de ingang van het oude kerkhof, rechtover de toegang naar de kerk, staat een eenvoudig vierhoekig gebouwtje dat in de volksmond “’t Kot” genoemd wordt. Er zijn twee delen te onderscheiden: een huisje en een kerkstichel of roepsteen. Dit laatste is duidelijk later aangebouwd. 

Een datumsteen vermeldt 1679.

De oudste gekende afbeelding, +/- 1905. Merk op dat het gebouw witgekalkt is.
De oudste gekende afbeelding, +/- 1905. Merk op dat het gebouw witgekalkt is.

 Het Kot staat bekend als dorpsgevangenis, maar een paar bouwkundige elementen wijzen op een toch meer genuanceerde geschiedenis. 

 

ALS TOLHUIS EN ROEPHUIS 

Naar onze mening was ‘t Kot - zonder de kerkstichel - in oorsprong een tolhuisje en onlosmakelijk verbonden met de perikelen rond de Schellebelse wekelijkse dinsdagmarkt. 

In 1609 verlenen de Aartshertogen aan de heerlijkheid Schellebelle-Wanzele een octrooi om op dinsdag een wekelijkse markt in te richten. 

Blijkbaar was niet iedereen in de omtrek goed geïnformeerd en bleef de opkomst onder de verwachtingen. Er kwam een informatiecampagne om de markt bij het brede publiek kenbaar te maken (1).


Op dergelijke markten werd tol geheven en daarenboven verschilden de maten en gewichten soms zeer sterk van streek tot streek. Zo was 1 zak koren in het Land van Waas 107,3 liter, in dat van Dendermonde 130 liter en in dat van Aalst 213 liter. 

Bulkwaren moesten dus in de plaatselijke eenheden omgewogen of herafgemeten worden en hierbij had men natuurlijk de plaatselijke eenheidsmaten nodig. 

Eenmaal de markt voldoende op dreef komt, is bij al die activiteiten een gepast huisje zeer welkom: de bediende kan er de ambtelijke functies uitoefenen en tevens is er na de markt een ruimte om het nodig alaam te bergen. De aan beide zijkanten dichtgemetselde muuropeningen, met ingemetselde zandstenen en ingewerkte haken om er luiken aan te hangen, wijzen in die richting.

Toestand 12 juli 1969. Merk op dat de luikopening dichtgemetseld is, ook de witte muurschildering is verdwenen.

Het Kot dus als tol- en meethuisje, voorzien van een loket waar men de administratieve markttaken kan verrichten. 

Het blijft voorlopig nog een hypothese. 

Honderd jaar later is de markt ten onder gegaan. Bij de aanvraag voor heropstart getuigt Anna Simmens, 87 jaar (2).

(…) ende dat de selve marct is onderbleven, ende te niet gegaen ten jaere 1709 door den orlog, ende diere ende slechte tijden, (…).

In 1709 staat ’t Kot leeg. 

In die tijd is het de taak van de baljuw en praeter (omroeper, agent) om alle verordeningen en berichten aan de bevolking kenbaar te maken. Dit gebeurt bij voorkeur na de zondagsmis wanneer er veel volk samen is. Het is daarbij handig dat je bij het uitoefenen van je taak in het droge kunt staan. Het Kot is daarvoor nu volledig beschikbaar en tevens is het op de ideale plaats gelegen: rechtover de ingang naar de kerk. 

Het Kot dus als roephuis. Mogelijks heeft het zelfs van in het begin de verschillende functies, tol- meet- en roephuis, gecombineerd, de locatie pleit hiervoor. 

In 1783 zijn het blijkbaar betere tijden. 

De gemeente doet een aanvraag om de wekelijkse markt te mogen heropstarten en dit duidelijk met een gunstig gevolg (3) (…) dat den gemelden wekelijkschen merckt dagh alle Dijsdaeghen van jder weeke sal worden ge obseveerdt ende gecontinueert gelijk voorgaendelijk (…) 

Het Kot wordt opnieuw ingenomen door de marktbedienden en ten behoeve van de omroeper wordt er in 1783 (zelfde datum!) een roephuisje op het kerkhof naast de grote ingang gebouwd (op de plaats van het vroegere dodenhuisje, nu elektriciteitscabine) omdat de ambtenaar, bij de uitoefening van zijn functie, tegen de weersomstandigheden zou beschut staan (4) (…) ten dien eijnde aldaer gheplaetst ofte gestelt woorden een huyscken ofte schuylplaetse omme in regens, ende ten allen teijde door den gonen de voorseijde publicatien doende in het droogh te connen staen (…)


Echter, dit huisje is drie á vier duimen over de rooilijn gebouwd en moet afgebroken worden (5). 

(…) zoo dat het zuijdwaerts onverlet de fondamenten drij a vier duijmen ingevolghens acticulo secundo staet op de plaetse ofte merckt. 

Bemerk dat het dorpsplein (de plaetse) ook merckt genoemd wordt. Op het plein werd dus regelmatig markt gehouden. 

Bij de uitoefening van hun ambt staan baljuw en prater terug in open lucht, maar niet voor lang. 

In 1786 loopt er een klacht tegen baljuw Joannes Joseph Van Mossevelde wegens ambtsmisbruik en o.a. het niet tijdig bekendmaken van de gemeentelijke verordeningen. In zijn verweerschrift van 16 maart 1786 gebruikt de baljuw de aan gang zijnde bouw van een huisje, dat speciaal daarvoor bestemd is, als excuus, (6)

(…) puis qu’il y s’agit d’une construction d’une maisonnette pour les publications (…)

We kunnen dus nu met zekerheid stellen dat in 1786, langs de kant van de kerk, de kerkstichel als roepsteen aan het Kot werd aangebouwd en naar men zegt gebeurde dit met afbraaksteen van het kasteel. Goed mogelijk, het Bellekasteel was sinds 1697 in verval en werd vanaf 1772 afgebroken.

Toestand 12 juli 1969. Bemerk het schrijfbord met aanplakbrief. Achter het bord is er ook langs deze kant een dichtgemetselde luikopening met muurhaken.

Gedurende jaren zal dit gedeelte als openbare mededelingsplaats blijven functioneren. 

Op het laatst was er nog een groot schrijfbord waarop de politiecommissaris de plaatselijke verordeningen schreef en gemeentelijke aanplakbrieven aanbracht.

Toen het Kot in 1994 gerestaureerd werd verdween dit bord en meteen ook de laatste openbare functie. 

De in 1783 heropgestarte wekelijkse markt moet van korte duur geweest zijn. De Franse Revolutie staat voor de deur en het worden terug dure en slechte tijden. Opnieuw kwijnt de markt weg. 

In 1797 wordt in Lede (de vaste verblijfplaats van de heer van Schellebelle) op dinsdag een wekelijkse markt ingericht. We kunnen ervan uitgaan dat de dinsdagmarkt van Schellebelle naar Lede verhuisd is. 

 

ALS DODENHUISJE 

Dat ‘t Kot ook als dodenhuisje gefunctioneerd heeft ligt voor de hand. Niet zozeer voor mensen die thuis overleden waren, maar zeker voor drenkelingen en/of zij die mogelijks zelfmoord gepleegd hadden.


Af en toe wordt hier in de Schelde, aan het veer, een lijk opgevist. Waar moest men er vroeger mee naartoe? In ‘t Kot leggen natuurlijk. Het is een alleenstaand gebouw, van mogelijke lijkgeur zullen er niet veel hinder gehad hebben en nu er geen markt meer is staat het toch leeg. Daar kan het forensisch onderzoek gebeuren om de vermoedelijke doodsoorzaak vast te stellen. Zolang men niet met zekerheid wist of de betrokkene al of niet zelfmoord gepleegd had, mocht het lichaam niet op de gewijde kerkhofgrond noch in de kerk komen. Nadat het lijk weg was kon men de luiken openzetten om te verluchten. 

Het dodenhuisje naast de grote ingang op het kerkhof werd eind 19de eeuw opgetrokken. In 2016 werd het volledig gerenoveerd en is sindsdien dienstig als elektriciteitscabine. 

 

ALS DORPSGEVANGENIS 

Dat het Kot op het laatst ook dienstdeed als dorpsgevangenis, kan niet betwist worden. Verschillende getuigenissen bevestigen dit. Voor dit doeleinde werd zelfs een houten brits ingemetseld.

Binnenzicht 1990.

Let wel, het ging hierbij hoofdzakelijk om dronkaards die de openbare orde verstoorden en door de champetter tijdelijk werden opgesloten. 

Wanneer ze de volgende dag weer nuchter waren mochten ze, zonder verder gevolg, terug naar huis. Natuurlijk dienden, ten behoeve van deze functie, de zijdelingse luikopeningen dichtgemetseld te worden en hierbij werd een verluchtingsspleet voorzien.


Volgens een getuigenis van mijn moeder mocht haar oudere broer Frans Crombeen (1896 - 1924) er een paar keer zijn roes uitslapen. Vóór en na de schooltijd ging ze hem dan opzoeken waarbij ze met elkaar mondeling contact hadden en waarbij ze, langs de spleetopening, drinkwater doorgaf. 

Om er ook misdadigers van gemeen recht hun straf te laten uitzitten is het gebouw natuurlijk totaal ongeschikt. 

 

HET BOUWJAAR 

De kerkstichel / roepsteen werd in 1786 aangebouwd, nadat het roephuisje op het kerkhof was afgebroken. 

Boven de deur van het huisje vermeldt een datumsteen 1679.


Maar is dat wel het bouwjaar? Vervalsingen kwamen veel voor. Het gebeurde regelmatig - trouwens nu nog - dat een mooi-ogende gerecupereerde datumsteen, of andere ornamenten, in een ander gebouw werden ingemetseld. 

Echter, indien het Kot veel later gebouwd is, valt een groot deel van mijn theorie in duigen. 

Feit is dat het gebouw op de landmeterkaart van 1658 en vernieuwd in 1709, niet voorkomt (7), noch in het bijhorend meetboek.


Toch even verduidelijken dat een meetboek in de eerste plaats een kadaster is - bedoeld om de grondbelasting te innen - en op een openbaar gebouw, eigendom van de dorpsheer, werd destijds geen grondbelasting geheven. In die zin hoeft dit klein gebouw niet in het kadasterboek te staan en dus ook niet op de kaart. Bovendien geeft de kaart ongetwijfeld de toestand van 1658 weer. 

Een paar vaststellingen pleiten hiervoor: 

- de aanhef van het meetboek van 1709 vermeldt dat de bijhorende kaarten overgenomen zijn van de grote algemene kaart uit 1658:

(..) Brabant ten jaere 1658 ende vernieuwt bijden onderschreven sijnen sone greffier der voorseyde prochen ten jaere 1709 daer bij oock gevoecht sijn cleyne caerten figurative bijden voornoemden greffier gemaeckt vuyt de groote ende generaele caerte gemaeckt bij sijnen voornoemden vader (…)

- in 1665 wordt een nieuwe pastorij gebouwd, maar op de kaart is de vroegere toestand weergegeven. 

- de kerk wordt nog steeds als een eenbeukige kruiskerk weergegeven terwijl in 1675 de zuiderbeuk werd aangebouwd. 

- bij nummer 48 wordt brouwerij “de Paele” (Het Veer) niet vermeld, gebouwd in 1668. In 1690 was Marijn Clincspoor eigenaar en in 1709 waren dit zijn oudste dochter Adriana en haar man Francies Van Doorselaer. 

Maar niet alleen op de hierboven geciteerde landmeterkaart, ook op geen enkele andere (oude) gemeentekaart staat het Kot aangeduid. 

Noch bij Ferraris (1777), noch in de Atlas der Buurtwegen (1844), noch op de kaart Vandermaelen (1846), noch op de Poppkaart (1861) zelfs niet op de stafkaart van 1950. 

Voor het eerst vinden we een aantekening van het Kot op de stafkaart van 1978.


We gaan er dus van uit dat de datum 1679 correct is, maar hoe dan ook, zolang we geen document ter zake terugvinden blijft het bouwjaar omstreden. 

Het Kot werd op 28 mei 1962 als monument geklasseerd (8): 

Artikel 1. Wordt gerangschikt als monument, om reden van zijn artistieke waarde, overeenkomstig de bepalingen van artikel 1 der wet van 7 augustus 1931: het gebouw genaamd “Het Kot”, gelegen te Schellebelle, Oost-Vlaanderen; niet ingeschreven op het kadaster; eigendom van de gemeente Schellebelle. 

Na jaren van verval greep er in 1994 een grondige restauratie plaats. De lokale muziekmaatschappij “Eendracht Maakt Macht” was hierbij de drijvende kracht en de Heemkring zorgde voor de nodige ondersteuning. Alhoewel er nogal protest rees, werd bij die gelegenheid teruggegrepen naar de oudste afbeelding en werd het gebouw opnieuw wit geschilderd. 

Toestand 2010

………………………………………… 

(1) Bekendmaking dinsdagmarkt, 1609 (AH 75011) 

(2) Getuigenissen bij de heropstart dinsdagmarkt (RAG FF 790) 

(3) Dinsdagmarkt, 1783 (RAG FF 790) 

(4) Oprichting roephuis, 1783 (AR 156 - 246) 

(5) Opmeting baracque, 1783 (AH 75055) 

(6) Ambtsmisbruik door Joannes Joseph van Mossevelde, 1787 (ARA / GRMOF - D 552) 

(7) Landmeterboek, 1658 (AR 156 - 1/253) 

(8) Beschermingsbesluit (Staatsblad 28 mei 1962) 

Foto’s Archief Heemkring.


Deel deze informatie: